Zoals aangekondigd, de eerste drie zeedagen onderweg naar Gough in één blog.
Vanaf de eerste vaardag hing één vraag boven de markt: “Wanneer zien we ons laatste ijs?”. Op 4 april dreef hier en daar nog een blokje van 1000 kubieke meter of meer, maar was de hoeveelheid al veel minder dan we inmiddels gewend waren. Op de 5e was er vrijwel geen ijs meer en werd door menigeen de positie van de laatste scherf diverse malen genoteerd, doorgehaald en vervangen door een nóg noordelijker locatie. Al die aantekeningen konden op de 6e de vuilnisbak in, al in de vroege ochtend week het schip enkele mijlen uit om een serieuze berg van meer dan twee mijl lang te ontwijken en ook later op de dag zagen we nog diverse grote ijsbergen, de grootste rond 14.00 toen een plak ijs met een breedte van meer dan drie zeemijl aan de horizon voorbijschoof. Uiteindelijk is een berg rond 46.58 Z / 21.58 W als laatste opgeschreven, ruim drie dagen varen ten noordoosten van South Georgia, zeker geen record tijdens de Atlantic Odyssey maar wel ongebruikelijk, zeker omdat we sinds de middag van 4 april al in echt warmer water aanbeland zijn.
Op 4 april passeren we in de loop van de dag de Antarctic Convergence/Tropical Convergence, de “grens” tussen het koude water rond de pool en het warmere oceanische water van de Atlantische Oceaan. En dat was te merken ook, ten eerste aan de zeewatertemperatuur die gedurende de dag van 3 naar 8 graden opliep, daarnaast ook aan de zeezoogdieren en vogels. In de ochtend van de 4e zagen we een grote groep Grienden (Long-finned Pilot Whales) foerageren met enkele Zandloperdolfijnen (Hourglass Dolphins) erbij. Long-finneds zijn nog echte koudwaterbeesten, en Zandloperdolfijnen ook vooral, maar wat opviel was de groep vogels boven de zeezoogdieren. Grote Pijlstormvogels (Great Shearwaters), Bruine Stormvogels (Grey petrel, P cinerea), Zwarte Albatrossen (Sooty Albatrosses) en een groot aantal Zwartbuikstormvogeltjes (Black-bellied Stormpetrels). Veel beesten bij elkaar, en al aardig wat uit de warmere wateren. Die verschuiving naar warmwatersoorten werd de twee daaropvolgende dagen natuurlijk alleen maar groter, op 6 april voeren we aan het eind van de dag in zeewater van bijna negen graden rond. De eerste Dunsnavelprions (Slender-billed Prions) en Duifprions (Fairy Prions) dienden zich aan en de Antarctische Prions (Antarctic Prions) domineren duidelijk minder. Die vaststelling klinkt vrij eenvoudig ware het niet dat prions in het veld lastig op naam te brengen zijn, de verschillen in het verenkleed zijn vrij subtiel en prions vliegen meestal op Gierzwaluw-snelheid langs. De herkenningsperikelen aan boord staan inmiddels bekend als “Prutsen met Prions” wat in werkelijkheid leuker is dan de gemiddelde niet-vogelaar zou verwachten. Gelukkig zijn prions redelijk te fotograferen en zijn op de foto’s ook (nog) lastiger kenmerken zoals grootte en bouw van de snavel vaak redelijk te zien. Behalve het warmere water wordt ook de nabijheid van Gough merkbaar, een aantal soorten zeevogels broedt daar in bijzonder groot aantal en dat is ook op deze nog grote afstand (nog ruim 800 km te gaan) goed te zien. Vooral aan het aantal Schlegels Stormvogels (Atlantic petrels) bijvoorbeeld, inmiddels enkele tientallen per dag.
Een ander opvallend fenomeen blijven de Koereigers (Cattle Egrets) rond en op de Plancius. We hebben inmiddels een waslijst aan waarnemingen van die kleine witte reigers die in deze contreien toch echt ten dode opgeschreven zijn, zelfs wanneer ze ergens aan land kunnen komen. We hebben de voorgaande dagen een aantal malen gezien hoe een Koereiger in de buurt van land het schip verliet om vervolgens al tijdens zijn vlucht naar het vasteland bijna ten slachtoffer te vallen aan hongerige Zuidpooljagers. De reigers weten dan ook niet hoe snel ze weer ergens aan boord moeten komen. Eenmaal aan boord weten ze zich helaas prima te verstoppen, en worden vaak pas weer gevonden als ze al gestorven zijn. Tussen 31 maart en 6 april zagen we tenminste 13 verschillende Koereigers, waaronder een groepje van zeven. Meest grappige (voor ons dan…) was het tweetal dat samen op een ijsberg zat, opvlogen om aan boord te komen maar uiteindelijk toch weer voor de rust van hun ijsberg kozen. Hoewel je het op het eerste gezicht niet zo zou verwachten zijn Koereigers enorm sterke vliegers, in de jaren vijftig hebben ze vanuit Afrika eerst Zuid-Amerika bereikt en deels gekoloniseerd en zijn ze vervolgens binnen het continent jaarlijks naar het noorden opgeschoven. Dat bracht ons aan boord tot de vraag welke Koereigers we hier eigenlijk zien, Afrikanen of Zuid-Amerikanen. De sterkste aanwijzing voor een oorsprong in Zuid Amerika is wel dat in de oorspronkelijke Bende van Acht één Amerikaanse Kleine Zilverreiger meevloog. Zoals ik al eerder schreef, aan boord hebben we geen internet en dus geen Bing of Google om onze vragen op te lossen, maar gelukkig hebben we wél lezers. Als iemand een stukje over Koereigers in Antarctica boven water zou kunnen tillen dan zouden we dat hier graag vernemen.
Zeezoogdieren zagen we, behalve de groep Grienden, niet veel deze dagen. Af en toe een vinvis op vrij grote afstand, vermoedelijk Noordse Vinvissen die zich slecht lieten benaderen. Bovendien hebben we een lange vaartocht voor de boeg, na 6 april volgen nog twee volle dagen op zee en de kapitein is wat minder geneigd tot kleine omwegen voor zeezoogdieren. Bij Noorse Vinvissen is dat hoe dan ook lastig, anders dan bij Gewone Vinvissen zijn ze behoorlijk onvoorspelbaar in hun duikgedrag en daardoor veel lastiger te benaderen.
We zijn nu drie volle dagen op zee, zonder ook maar het geringste streepje land aan de horizon maar desondanks is de stemming in de Inezia-groep prima. Er wordt wat gehoest en geproest in verband met het behoorlijk hardnekkige virus dat de ronde doet en dat is voor de besmetten een aantal dagen erg onhandig, maar de meesten aan boord knappen met een dag of vijf weer prima op. Daarnaast is de “routine” zoals we die op andere zeedagen al hadden weer opgepakt. Er wordt met enige regelmaat een boekje gelezen in de hut of in de lounge (met prima Chocolademelk) en we houden ons aardig bezig met het fotograferen van de verschillende kleden van Grote Albatrossen (Snowy/Tristan Albatros).
Nog twee zeedagen te gaan voor we bij Gough belanden. Het blog van 7 en 8 april wordt geschreven door Hendrik Jan.
Pim Wolf
Onderweg naar Gough, 45.24.97 Z / 18.45.32 W
Zelf mee met de Atlantic Odyssey? Kijk hier voor meer informatie.
Liever een vogelcruise met een zeer lage prijs? Kijk dan naar Biskaje Pelagic.
Of liever een vogelcruise dichterbij huis? Kijk dan naar de North Atlantic Odyssey.