Bij het eerste licht lag het schip al voor de kust van de Antipodes Islands. De letterlijke vertaling van Antipodes (anti = tegen en podes = voeten) geeft eigenlijk al aan dat je niet veel verder van huis kunt zijn op de aardbol, want bij hun ontdekking was al gauw duidelijk dat deze eilanden min of meer aan exact de andere kant van de aarde liggen als London. Als je hier een tunnel zou graven, recht door het midden van de aarde, zou je na een tijdje vlakbij Trafalgar Square het daglicht weer zien.
Deze groep eilanden zijn de minst bezochte van de Nieuw Zeelandse sub-antarctische eilanden, ten eerste omdat ze vrij ver van het vaste land liggen, maar ook omdat er voor reguliere toeristen niet veel te zien valt. Wat mooie kliffen, een paar pelsrobben en Zeeolifanten en nog een paar vogeltjes. Weinig interessants dus. Voor de gewone toerist tenminste, want voor ons is dit natuurlijk exact waarnaar we op zoek zijn.
Behalve tienduizenden Erect-crested Penguins en enkele tientallen Rockhopper Penguins, zitten hier ook flink wat Fairy Prions en Fulmar Prions (de Nederlandse naam voor prion is Walvisvogel), Heggemus en Barmsijs (beiden geïntroduceerd) en de een paar endemische (onder)soorten.
Afhankelijk van naar wie je luistert, is Antipodean Albatross ofwel een aparte soort, ofwel samen met Gibson’s Albatross onderdeel van New Zealand Albatross. Als Nederlanders splitten wij alles wat los en vast zit, dus voor ons is dit gewoon een soort. Voor mij persoonlijk betekent het dat ik zo goed als alle albatrossoorten heb gezien, er ontbreekt er nog maar eentje. Wel meteen de lastigste, want het dier broedt op een afgelegen eiland (dit schrijf ik nota bene bij de Antipodes Islands!) en er zijn er maar 120 van: Amsterdam Albatross.
New Zealand Pipit heeft een endemische ondersoort op deze eilanden, en die is niet heel moeilijk te zien, op een gegeven moment voelen we ons bijna belaagd doordat ze wel erg dichtbij komen en totaal niet schuw zijn. De twee overgebleven endemen zijn volle soorten en ook nog allebei parkieten: dit is het leefgebied van de redelijk eenvoudig te vinden Reischeck’s Parakeet (een zeer helder groene parkiet met een rood voorhoofd) en de zeer lastig te vinden Antipodean Parakeet (een even helder groene parkiet, maar zonder rood voorhoofd – met staalblauwe snavel, dat dan weer wel…).
Zoals verwacht was de Reischeck’s Parakeet niet heel moeilijk, we vonden ze na een kwartiertje zoeken. De complicerende factor bij het zoeken was overigens wel dat we hier niet aan land mogen en we dus vanuit de zodiac, niet bepaald een stabiel platform, met onze kijkers de enorme kliffen moeten afzoeken naar wat bewegends en dan moeten bepalen of er rood op het voorhoofd zit of niet. Tijdens het zoeken naar de parkieten kwamen we ook ander leuk spul tegen. Behalve de zeer algemene New Zealand Fur Seal zaten hier ook een handvol Subantarctic Fur Seals en Zeeolifanten.
Er zijn twee soorten zeeolifanten in de wereld; de vrij algemen Southern Elephant Seal die vrij wijd verspreid is over het hele zuidelijke deel van het zuidelijk halfrond en de Northern Elephant Seal, die, niet heel verrassend, op het noordelijk halfrond voorkomt. Deze laatste soort is een stuk zeldzamer en eigenlijk alleen met goed fatsoen in Californië te zien, maar laten Willem en ik na afloop van deze trip via Californië terug naar huis reizen…..
Anyway, na flink wat zoekwerk vonden we ook de fel begeerde Antipodean Parakeet en konden we volledig voldaan terugkeren naar het schip om aan de reis naar onze volgende bestemming te beginnen: Campbell Island.
Vanuit de Antipodean Islands,
Pieter van der Luit
Zelf mee naar dit deel van de wereld in 2015? klik hier voor meer informatie.
Of liever een vogelcruise op het zuidelijk halfrond? Kijk dan naar de Atlantic Odyssey.